Vouchers, iedere ondernemer wil zijn of haar producten wel promoten door middel van korting- of spaaracties om meer naamsbekendheid of klanten te werven. Maar, wanneer is de ondernemer BTW verschuldigd over de door de hem verstrekte vouchers? Vanaf 1 januari 2019 zijn daar in de Wet op de omzetbelasting artikelen voor opgenomen naar aanleiding van de Europese voucherrichtlijn. Wat dit voor gevolgen heeft voor de ondernemer en welke tips Lady Lawyer voor je heeft ten aanzien van vouchers, lees je hieronder.
De term ‘voucher’
Vanaf januari 2019 is de Wet op de omzetbelasting voorzien van een definitie van een voucher: ‘’Een instrument ten aanzien waarvan de verplichting bestaat dat instrument als tegenprestatie of gedeeltelijke tegenprestatie voor goederenleveringen of diensten te aanvaarden en waarbij de te verrichten goederenleveringen of diensten, of de identiteit van de potentiële verrichters ervan, vermeld staan op het instrument zelf of in de bijbehorende documentatie, inclusief de voorwaarden voor het gebruik van het instrument ’’. Door de invoering van deze term wordt een cadeaubon voortaan ook gezien als een voucher, terwijl dit nu nog als waardepapier wordt gezien. Hierover is geen BTW verschuldigd, want dit is een vrijgestelde prestatie. Vouchers zijn dit echter niet. Dit is dus ingrijpend veranderd: eerst wordt de cadeaubon als voucher gekwalificeerd, waarna de cadeaubon wordt ingedeeld in de SPV of MPV- categorie. Dit heeft weer gevolgen voor het moment van BTW-heffing , zoals hierna zal worden besproken.
SPV en MPV
Vanaf 1 januari wordt een onderscheid gemaakt in twee soorten vouchers: de SPV (Single Purpose Voucher) en de MPV (Multi Purpose Voucher). Een SPV is een voucher voor enkelvoudig gebruik, waarbij van tevoren al vaststaat wat de consument ermee kan doen (denk hierbij aan een boeken- of bioscoopbon). De MPV is iedere andere voucher, een voucher waarbij van tevoren niet vaststaat welk product een consument dient te kiezen. Hierdoor kan het bij deze voucher voor komen dat de consument kan kiezen tussen producten met een 9%-tarief of een 21%-tarief.
Gevolgen van deze kwalificatie
Indien jouw voucher als een SPV kwalificeert, dan heeft dat als gevolg dat deze vouchers belast zullen worden op het moment van verkoop. Op het moment dat jij, als ondernemer, de voucher uitgeeft, is de BTW verschuldigd. Dat is anders dan vorig jaar het geval was, want toen werd de voucher belast op het moment van gebruik (bij inwisseling dus). Bij een MPV staat van tevoren niet vast wat de consument met de voucher gaat doen, waardoor de BTW pas verschuldigd is op moment van inwisseling door de consument. Een SPV kan dus nadelig zijn voor jou, de ondernemer, omdat het vrij vaak voor komt dat de consument de voucher niet komt verzilveren. Je hebt dan de BTW al voldaan, maar krijgt deze niet terug tot het moment van verzilvering. Als die consument vervolgens nooit meer terugkomt, heb je BTW afgedragen en niet teruggekregen. Bij een MPV geldt dit niet, daar wordt de voucher immers belast tijdens de inwisseling ervan.
Maatstaf van heffing
Waarover wordt bij een voucher dan BTW geheven? De hoofdregel hierbij is dat de belasting wordt berekend over de vergoeding. Dat is de waarde van de tegenprestatie. Dit is de reden waarom je bij de spaaractie van Albert Heijn, waarbij je zegels spaart en vervolgens een bedrag (bij)betaalt voor porselein, geen bedragen zult zien staan over de waarde van het porselein. De fiscus zal immers dat genoemde bedrag als maatstaf van heffing nemen. De maatstaf van heffing is in beginsel de vergoeding en dat is direct de reden waarom een ondernemer geen oorspronkelijke waarde noemt bij een dergelijke spaaractie. Als uitgangspunt zal de fiscus namelijk die oorspronkelijke prijs hanteren als de maatstaf voor de heffing en dat is natuurlijk nadelig voor de ondernemer. Als je de oorspronkelijke waarde niet tijdens de spaaractie vermeldt, gaat men uit van de tegenprestatie. Dit is dus de bijbetaling en die ligt vaak vele malen lager dan de oorspronkelijke waarde. Die maatstaf van heffing is dus erg feitelijk, zoals we bij de Wet op de Vennootschapsbelasting uitgaan van een waarde die tot stand zou komen tussen onafhankelijke derde, hanteert de Wet op de Omzetbelasting als waarde simpelweg de tegenprestatie voor zowel de SPV, als de MPV.
De maatstaf van heffing bij de spaaracties van porselein bijvoorbeeld, waren voor de BTW-heffing al niet aantrekkelijk. Winkels kunnen de spullen vaak nog onder de prijs kopen die jij als consument betaalt met de volle spaarkaart. De uiterst lage inkoopprijs is vaak van doorslaggevende betekenis om een dergelijke actie op te kunnen zetten, omdat de BTW-heffing wat lastig en onaantrekkelijk is. De zegels die je als consument spaart bij het doen van boodschappen, worden in beginsel toegerekend aan die boodschappen tegen een tarief van 9%. Vervolgens heb je een volle spaarkaart en wil je deze inwisselen met een bijbetaling voor dat porselein. Wat is hiermee dan de maatstaf van heffing? De ondernemer krijgt dan eerst de 9% BTW terug van de boodschappen en dient deze toe te rekenen aan het porselein. Dit is echter belast met 21% BTW en dus moet de ondernemer het verschil aan BTW bijleggen. Hierdoor verdisconteert de ondernemer dit vaak in de prijs die je als consument moet bijbetalen voor zo’n porseleine kopje, maar het is zeer waarschijnlijk dat die prijs niet alles dekt aan BTW-heffing en het moge duidelijk zijn dat dit soort acties qua BTW-heffing niet aantrekkelijk zijn. Bedrijven doen het toch, omdat de toenemende verkooptransacties en de lage inkoopprijzen voor bijvoorbeeld dat porselein, het voor ondernemers de moeite waard is.
Andersom werkt dit natuurlijk beter: benzinestations doen dit al decennia! Vroeger kon men sparen bij het tanken voor een boek. De BTW-heffing op benzine, diesel en gas was toen wat lager, maar viel in de categorie van het hoge tarief. Op dit moment is dat 21%. De zegels die je dan spaarde werden aan het tanken toegerekend tegen dat hoge tarief. Vervolgens wisselde je de volle spaarkaart in tegen een boek, hetgeen vaak enorm goedkoop was ingekocht door het benzinestation. Het boek is echter een product dat wordt belast met het lage tarief dat sinds dit jaar 9% is. De ondernemer kreeg de 21% BTW van het tanken terug en moest deze toerekenen aan het boek en had zo dus een hoge BTW teruggave.
De inruilactie
Niet van belang voor de wetgeving sinds 2019, maar wel relevant voor jou, de ondernemer: de inruilactie. Dit is de actie waarbij je korting krijgt op bijvoorbeeld een nieuw boek, bij inlevering van een oud boek. Hierbij kijkt de fiscus naar de voorwaarden die de ondernemer stelt aan de conditie van een oud boek: zijn twee oude velletjes papier goed genoeg voor de korting of dient men een redelijk goed boek in te leveren om de korting te kunnen bemachtigen? Indien dat laatste het geval is, zou het kunnen zijn dat de fiscus deze actie kwalificeert als een prestatie in natura, omdat de consument echt iets moet doen om de korting te kunnen krijgen. De maatstaf van heffing is dan de prestatie in natura, hetgeen een subjectieve waarde is. Deze prestatie zal dan door de fiscus op de waarde in het economisch verkeer worden gesteld en daarover is dan BTW verschuldigd.
De cash-back-actie
Hierbij verstrekt de ondernemer geld-terug-bonnen. Deze zijn door de ondernemer aangebracht op het product, waarbij de klant door het insturen van de bon of door de code in te vullen op internet, het aankoopbedrag terugontvangt. Over welk bedrag dient de ondernemer dan BTW te voldoen? De maatstaf van heffing wordt hier gesteld op de verkoopprijs van de fabrikant, minus het op de bon aangegeven en terugbetaalde bedrag.
Conclusie
Vanaf dit jaar is de voucher wettelijk geregeld en dat heeft behoorlijk wat gevolgen voor de spaaracties van ondernemers. Een SPV zorgt ervoor dat direct BTW verschuldigd is, terwijl een MPV pas met BTW belast is op het moment van het gebruik van de voucher. Het grote nadeel van de SPV is dat men de BTW direct verschuldigd is, maar dat de kans altijd bestaat dat de consument de bon niet komt verzilveren. Het gevolg hiervan: wel BTW geheven, geen teruggave. De maatstaf van heffing is verder de waarde die een ondernemer aan de voucher toekent, althans in ieder geval de tegenprestatie. Dit heeft als effect dat een ondernemer niet ‘ter waarde van’ vermeldt binnen zo’n spaaractie, anders heft de fiscus over deze waarde BTW. Deze gehele, naar EU-Recht, gecreëerde bepalingen gelden voor kwalificerende kortingsacties die dit jaar ingaan. Voor kortingsacties uit 2018 blijft het oude recht gelden.